Gedicht Simon Oosting


Simon Oosting

GEEN SPELLETJE

 

I

wij waren jongens toen

en de mannen hier hadden namen

van figuranten uit een ongeschreven streekroman

ze heetten Evert

Jo en Gert en Ab en Jan

en Geert was de beste en hij

toonde ons op het grote bord

wat hij had gezien en wij natuurlijk niet

maar wij zouden het wel leren

en wij damden zonder zorgen

om bier en om te imponeren

de klokken tikten onderwijl

zoals ze nergens tikten

 

II

wij bleven jongens

en de mannen

we groetten hen nog éénmaal

op het kerkhof

en een laatste dronk aan de bar

die bleven

op de muren de foto’s

en soms in een verhaal

en we voelden ons nog jongens

later en altijd en we hadden

haast en kwamen maar even

thuis in vele huizen en de club

was er één

 

 

III

het grote bord van Geert

staat stuk en verloren tegen de muur

en de oude klokken stokten

en weggestopt in diepe kasten

klinkt op een enkele nacht

als het doodstil is

een tik als een snik

en de mannen op de foto’s

ja Evert Jo en Gert en Ab en Jan

bewegen hun hoofden heel even

tot het weer stil wordt en wat was weer terug is

wat blijft is het weten van het bewegen

en dat niets is wat het lijkt

 

 

VI

eindelijk zijn wij de mannen

en er kwamen nieuwe jongens

met namen uit ongeschreven boeken

zoals Matthias en Owen en Machiel

en kleine Jan werd de beste

zo goed dat het lijkt op tovenarij

en dammen bleef wat het was

een reis met een nauwelijks te sturen schip

over een zee waar golven beuken

op rotsen van onvermogen

en steeds hetzelfde falen

we bleven die we waren en we

dammen zoals we zijn  

uit noodzaak niet om punten

maar om het genot van de hoop en

hooguit het bier bij de bar 

een spelletje zeggen ze

maar wij weten

zo echt als het leven